Find

Jan-Willem van Zijst: Romantime, 1984-1985
gebrandschilderd glas, geslumpt, in lood gezet  en verlijmd
h 1.80 m
Foto: Fenestra Ateliers
Collectie Glasmuseet Ebeltoft, DK

DE TECHNIEK VAN HET BRANDSCHILDEREN

Het grootste misverstand over de techniek van het brandschilderen is het idee dat de kleuren van het glas van glas-in-loodvensters en gebrandschilderde vensters met glasverven zouden zijn geschilderd. Bij beide technieken echter maakt men gebruik van potmetaal-gekleurd glas. Dus van vellen gemaakt uit de hete glasmassa, dóór en dóór gekleurd glas (Duits: Farbglas, Engels: colorescent glass) dat tot cylinders of moffen uitgeblazen in een strekoven een plat vel wordt. De glazenier maakt een keuze uit deze gekleurde glasvellen die hij heeft ingekocht bij de leverancier of die door de glasfabriek speciaal voor hem zijn gemaakt en het restant aan scherven uit zijn glasrekken die hij vervolgens in de gewenste vorm snijdt en/of beschildert en verder in het lood zet of bijvoorbeeld verwerkt tot een glasappliqué. Uiteraard bestaan er ook blanke en zeer licht gekleurde glassoorten als Danziger, Cordelé, Koloniaal en bijvoorbeeld Neu-Antiek.
 

Posted 4 October 2015

Share this:
|

De techniek van glasscherven in loodprofielen zetten (wordt beschreven in de verwerkingstechniek van het Glas-in-lood) was zeker in de 7de eeuw in gebruik, maar wanneer de bewerkingstechniek van het schilderen en het inbranden van glasverven precies werd ontwikkeld is minder duidelijk. Voordat speciale glasverven werden gebruikt, werd de techniek van sgraffito (van Italiaans graffiare dat krassen betekent) of abrasie toegepast waarbij door de gekleurde, overvangen glaslaag werd gekrast en de onderliggende blanke glaslaag zichtbaar werd. De techniek was ook bekend bij het bewerken van muren met gekleurde gips- of stuccolagen en bij het bewerken van keramiek. Tegenwoordig wordt de techniek ook gebruikt door het volledig zwart afdekken van alle gekleurde glasscherven en verven en het wegkrassen van deze zwarte toplaag alvorens deze te branden. NB: graffito is in de archeologie het krassen in muren, vensters of objecten en graffiti is het modernere bewerken van wanden en vensters in openbare ruimtes d.m.v. spuitbussen en viltstiften. Tussenglasschilderen was een techniek waarbij ook werd geprobeerd om de bewerking van vlak- en holglas bestendig te maken. Deze techniek waarbij de niet ingebrande verf en/of goudlaag tussen twee glaslagen ligt, wordt beschreven in een ander artikel.
 
De dichter Prudentius (348-410) beschrijft Constantinopel waar de boogvensters met ontelbare stralende kleuren diepe indruk op hem maakten. Sebastian Strobl beschrijft in Glastechnik des Mittelalters dat we kunnen aannemen dat in de 8ste eeuw het autonome ontstaan van het glasschilderen als typische techniek van het Avondland ontstond. De vroegste beschrijvingen van het brandschilderen komen uit de 9de en het begin van de 12de eeuw. Theophilus’ Schedula was zeker tot in de 14de eeuw de ‘bijbel’ voor het verven (het kleuren in een verfbad met in wateroplosbare verfstoffen) en het schilderen (het opzetten of opbrengen van onoplosbare kleurpartikels van kleurpigmenten gebonden door een bindmiddel of medium met schildersgereedschappen. Zie verder Kleurmiddelen> Colouring Matter> .) 

Contourverf
Vaststaat dat tot de 15de eeuw alleen zwarte, dekkende contourverf (Duits: Flachfarben) werd gebruikt. De oudste fragmenten van een gebrandschilderd venster uit de 9de eeuw zijn gevonden bij opgravingen van de kloosterkerk van Lorsch, Duitsland. Ook bestaat er een beschrijving van de vensters van St. Denis uit de 10de eeuw. De vensters van de Dom van Augsburg in Duitsland uit 1050 laten in situ nog steeds vijf profeten zien die met krachtige grafische lijnen zijn weergegeven. De bordure bestaat uit ruitjes van albaster. De Duitse opvatting, beïnvloed door de gravure- en houtsnijkunst, werd in de 12de eeuw ingehaald door de Franse opvatting waarbij de stijl van de geschilderde figuren de vrijere schilderkunst volgde. In 1134 verboden de Cisterciënzers het gebruik van gebrandschilderde voorstellingen en werden de vensters beschilderd met rasterstructuren (vreemd genoeg heten deze vensters Grisailles) met hier en daar een bloem en een gekleurde bordure. Het verbod hield niet lang stand maar zorgde er wel voor dat in Duitsland de bloemen als achtergronddecor zouden gaan dienen en in Frankrijk de kleurloze onbewerkte ruitjes als achtergrond en voor neutrale noodglasvensters in zwang bleven. Door de veranderingen in de kerkenbouw met het streven naar licht en hoogte, werden de eerdere ‘mozaïekvensters‘ of musivisch glas tenslotte overal bonte geschilderde medaillonvensters en ‘tapijtvensters’ waar het licht door naar binnen kon strómen.
 
Zoals veel glastechnieken hun ontstaan te danken hebben aan de metaalbewerking, is ook bij het brandschilderen daar de oorsprong te vinden. De Byzantijnse goudsmeden en metaal-emailleurs zouden via de cloisonnétechniek, fretwerk en de filigraantechniek meteen ook voor het principe van de loodvatting zorgen. Het Nürnberger Kunstbuch uit de 15de eeuw beschrijft in Varb zu gesmoltem glaz de metaaloxides. Zwarte metaaloxide als ijzerhamerslag en later koper- en tinhamerslag zijn hun afvalproducten en is het kleurend bestanddeel van de glasverf. Deze oxides werden opgelost in vitriool waarna het residu op een steen werd fijngewreven met een loper of verfwrijver en vermengd met het bindmiddel Arabische gom. Dit papje moest ‘rotten’ om door-en-door te verzadigen en dan werd er kwartszand in een kroes gesmolten (Hartfluss) en tot een vloeimiddel vergruisd en gemalen toegevoegd om de verf met het glasoppervlak te laten versmelten. Met een tempermes of spatel werd de verf gemend en opgenomen. Later werd het vloeimiddel een glaspoeder (Duits: Fluss en Engels: flux) om een gelijke uitzetting van drager en verf te verkrijgen. Het aanmaken van de verf gebeurde op een glasplaat met een glazen vlakke verfwrijver, waarbij het in cirkelbewegingen gewreven mengsel steeds fijner van samenstelling werd. Met een paletmes werd het mengsel opgenomen en bewaard in een speciaal flesje, klaar voor het schilderen.
 
Omdat het vloeimiddel in het krijt op de ijzeren platen of laadjes van de moffeloven zou vastsmelten, lag de verf bij het inbranden altijd op de bovenzijde van de scherf en deze kant kwam altijd aan de binnenzijde van het venster (positie twee). De temperatuur voor het inbranden van glasverven is tussen de 550 en 600 graden (laagbrandende verf), afhankelijk van de glassoort en het ongewenste opkoken van de verf. Omdat de ovens destijds werden gestookt met houtskool en geen temperatuurmeter hadden, werd er een wachter voor het kijkgat gelegd. Was dit glazen bruggetje roodgloeiend en boog het nog nét niet door, dán was de temperatuur goed en het glas gaar (Vlaams: inbakken).
PS: Om de verschillende posities van een glasruit aan te geven moet u uzelf voorstellen in een ruimte en door het raam naar buiten kijken. De zijde die het verst van u verwijderd is, de buitenkant van het glasblad dus, is positie 1. Positie 2 is de kant van het glas dat naar binnen is gericht. Positie 3 is de achterzijde van de volgende ruit en positie 4 weer de kant die naar binnen is gericht, Positie 5 is de buitenzijde van de derde ruit...enz.

Het palet van de zwarte contourverven (Duits: Schwarzlot) -dat vooral met slepers (penselen met zeer lange soepele haren), lijners en waaiers werd opgebracht- werd later uitgebreid met groene en bruine metaaloxides als Siena en Umbra (ijzerhoudende okers), Caput mortuum en vele andere donkere kleurtonen. De penselen, pincee of pincheele, kwasten en borstels hadden haren van een marter, das, ezel, kat, eekhoorn of hert en werden tot negentienhonderd door de schilders zelf vervaardigd. De houten steel heet de stek. Pennen werden gemaakt van ganzen- en zwanenveren pennen of schachten of van riet gesneden totdat in het begin van de 19de eeuw voor het eerst stalen pennen werden gefabriceerd in Engeland. Toen transparante emails en het glasetsen nog niet bekend waren, bracht men soms extra kleur aan door glasstenen of gekleurde glasscherven op vlakglas vast te zetten met de verf van geschilderde contourlijnen. De stenen of scherven werden in de natte verf gelegd en smolten bij het inbranden vast. Theophilus noemt deze techniek temperen en de contourverf desum colorem. Lacroix, een Franse chemicus, vond reliëf-email uit om contouren te schilderen zoals in de cloisonné-techniek (1900) en een tekenpotlood waarvan de glasverf werd ingebrand.
 
Grisailles
Grisailles werd in de 12de eeuw voor het eerst toegepast. De naam werd ontleend aan de schildertechniek waarbij op grote houten panelen of canvasdoeken een voorstelling in alleen zwart, wit en de tussenliggende grijstinten werd beschilderd. Later werd deze vormgeving volop toegepast op handbedrukt behangpapier. Op het glas werd de reeds aangebrachte contourverf overschilderd met de aangemaakte grisaille en met een daskwast verdast waarna -na het opdrogen- met een scherp voorwerp, tamponeerkwast, slepers of stevige borstel de verfpoederlaag weer werd weggehaald en gemodelleerd door het wegkrassen, tamponeren of poetsen. De verschillende verflagen bestaande uit contourverven en grisailles moesten met elkaar afstotende media worden aangemaakt zodat de volgende laag de eerder opgebrachte en bewerkte laag niet zou oplossen. Geschikt hiervoor waren eiwit, wijn, urine, suiker, terpentijnolie, azijn, Arabische gom, water of alcohol. Door de grisailschildering kreeg het platte vlak meer diepte en ruimtelijkheid en het lichtspel tussen licht en donker kon ten volle worden uitgebuit. Ciseleren noemt men de techniek om achtergronden te bewerken zoals bij de metaaltechniek: met een scherp houtje of metalen punt wordt de verf weggekrast om zo de decoratie en ornamenten te vormen. Men trachtte aldus het glas zo min mogelijk te branden want bij elke brandgang zou het glas brosser worden. Herve Debitus uit Frankrijk gemaakt nog steeds grisailles (en emails) naar de oude recepten van Lacroix en deze rose, rode, groene en gele soorten zijn nog steeds de beste om 16de, 17de en 18de eeuwse restauraties uit te voeren. De flux bestaat uit Rocaille of 5 SiO2 4 PbO, wordt lleen aangemaakt met gedestilleerd water en ingebrand op minstens 620 tot 750 graden C.
 
Zilvergeel, Jean Cousin en glasemails
Aan het eind van de 13de eeuw werd zilvergeel (een beitsverf) als kleur toegevoegd. Als zilver en glas op hetzelfde moment worden gesmolten dan laat het zilver een gele kleur achter op het glas. Hierdoor kwam men op het idee zilveroxide aan te maken met antimoon en te mengen met klei, oker of leem, waarbij de verhouding afhankelijk was van de te bewerken glassoort en de gewenste kleurtoon van lichtgeel tot donker oranje. Op blauw glas kon nu de mengkleur groen ontstaan en op rood glas het oranje. Deze bewerking werd op de achterzijde van het glas (positie 1), dus de buitenzijde van het venster uitgevoerd, omdat de verf bij opvallend licht een blauwe, metaalachtige weerschijn geeft. Na het branden werd de kleilaag verwijderd en het geel zichtbaar. Kleine rondels of medaillons (Frans: grisets) zijn ronde figuurstukjes met gebrandschilderde contourverf en grisaille met opgezet zilvergeel. Antiekrood of Jean Cousin, een prachtige carnaat, rode brandverf werd rond het jaar 1600 door Jean Cousin uitgevonden. Het bestaat uit een aftreksel van een mengsel van Hematite, Rotstein of Rötel, een ijzerhoudende aarde, bismutoxide en Arabische gom en de verf gaf dun opgezet een huidskleur en werd in verschillende gradaties steeds donkerder rood. Samen met het etsen van bevangen glas met  fluorwaterstofzuur (zie ook het Bevangen van glas en Glasetsen), de opake emailverven uit de holglas decoratie uit de 15de eeuw en de transparante emailverven (Frans: emailles) uit de 16de eeuw, konden in de Zwitserse en Zuid-Duitse traditie de Kabinetscheiben of kabinetstukjes (kleine en fijn-bewerkte schilderijtjes in een klein vertrek van dichtbij te bezien) tot volle bloei komen. Wapens en gildetekens zouden op deze medaillons of hangende paneeltjes door de verfijning van de schildering de symbolische, gestyleerde ‘grafische tekening’ steeds meer gaan vervangen door het meer realistische schilderen. De kleuren zilvergeel en Jean Cousin die achter op het glas werden aangebracht, brachten glazeniers op het idee om transparant, blank vlakglas volledig aan de achterzijde te beschilderen. Deze techniek van achterglasschilderen -waarbij de verven niet worden ingebrand- werkt niet zoals bij het brandschilderen met voornamelijk doorvallend licht, maar met opvallend licht en daardoor werd achterglasschilderen in 1700 vooral door de canvasschilders verder ontwikkeld. De techniek van Achterglasschilderen wordt in andere artikelen beschreven.

Geëmailleerd glaswerk
De Venetianen bewerkten met dekkende, opake keramiek-emails glaswerk naar voorbeeld van het glaswerk uit Syrische werkplaatsen. Het zwaar gedecoreerde glas was een imitatie van het kostbare goud- en zilverwerk met ingezette edelstenen. Deze schildering werd in de 15de eeuw dan ook vooral op gekleurde glazen vaatwerken aangebracht. Op ornamentale banden en zomen werden in stippelmotieven bolstaande puntjes aangebracht. Het glaswerk werd wereldberoemd en vele opdrachten volgden zoals bijvoorbeeld een moskeelamp voor het Topkapi-paleis te Istanbul of bewerkte cristallo-bekers die zijn teruggevonden op een joodse begraafplaats in Syrië. In de 16de eeuw exporteerden zij geëmailleerd cristallo naar Duitsland en andere Noord-Europese landen waar het Venetiaans glas werd geïmiteerd. Lokaal werden hier drinkbekers en serviezen beschilderd met heiligen, wapens, wereldse scènes, jachttaferelen, vogels en dieren. In 1666, als voor het bandschilderen van vlakglas de moffeloven beschikbaar komt, verschijnen er in Duitsland drinkglazen geschilderd met zwarte contourverf en transparante glasemails. Fondant is dikke emailpasta die of voor de medaillons van broches in transparant over een schildering wordt gezet om deze te beschermen of als wit grondvlak dient.
 
Gebrandschilderde vensters
Rond de 12de en 13de eeuw is het gebrandschilderde venster als kunstvorm op haar hoogtepunt als de kathedralen van St.Denis, Chartres en Parijs worden beglaasd door reizende glazeniers en rondtrekkende ateliers. De Franse glazeniers verspreiden zich over Europa en voorzien de kathedralen van Nederland, België en Duitsland van hun vensters. Glazenmaker, glasschilder of fenestrator (glazenier is een benaming die pas in de 20ste eeuw door Joep Nicolas als geuzennaam werd gebruikt) zijn eerzame beroepen geworden: zij waren vrijgesteld van elke dienst en tol. Rond de 16de eeuw werd de diamantsnijder gebruikt en konden de meest grillige vormen vrij of naar een mal worden gesneden. Het gebrandschilderde venster (Vlaams: kunstglasraam) kwam tot grote ontwikkeling: heraldieke wapens, allegoriën en mythologiën, bijbelse figuren, fantastische dieren, grotesken en arabesken sierden de ‘glazen’ (vensters, zoals in Goudse Glazen). Tot 1560 werd bijna al het vlakglas in Engeland ingevoerd, maar samen met de Vlaamse glasmakers kwam ook hier de productie op gang. Door de vervolging in 1550 van de hugenoten in Frankrijk kwamen er honderden glas- en glazenmakers van het vaste land van Europa naar Engeland en zij vestigden een sterke glastraditie.

De felle concurrentie met de olieverfschilderkunst met haar portretten en fijnschildertechnieken dwong de glaskunstenaars zich niet langer te gedragen als monumentale kunstenaars, zij werden ezelschilders die met steeds meer verfijnde technieken met gekleurde emailverven (in de 17de eeuw waren er ook groene en paarse emailverven) het blank of licht getint glas (Engels: the glass canvas) beschilderden. Een opvatting die al snel de verwording van het brandschilderen inluidde. Revolutie, verwaarlozing en vernieling en de beeldenstormen zorgden voor een teloorgang van de brandschilderkunst in heel Europa en aan het einde van de 18de eeuw is het vak zo goed als uitgestorven. Alleen het schilderen van wapens -zowel in de seculiere als profane gebouwen- kwam nog even tot ontwikkeling.
 
Maar toen in de beroemde porseleinfabriek van Sèvres, Frankrijk, een serie gebrandschilderde vensters vervaardigd werd voor een mausoleum te Dreux, kwam het keerpunt. In deze ramen werd weer dóór en dóór gekleurd glas toegepast. Hier en daar werden weer ateliers heropgericht zoals bijvoorbeeld in Brussel, Mechelen en Gent en in 1855 was het Nicolas, de grootvader van Joep Nicolas, die een atelier ging exploiteren. In de neo-gotische bouwstijl verrijzen overal kloosters, kerken en overheidsgebouwen waaronder het Rijksmuseum en het Centraal Station te Amsterdam. Op twee sporen gaat de glazenierskunst verder: via Morris en Burn Jones wordt de Jugendstil-gedachte in glas uitgevoerd in een kunstambachtstijl en de tweede lijn wordt de Monumentale, Symbolistische kunst. Bij de flambojantere objecten werden edelmetalen en gekleurde lusters (metaalzouten voor het opdampen of inbranden) en glansgoud, -zilver en -platina gebruikt.
 
Voor de Great Exhibition te Londen werd Het Crystal Palace gebouwd. De belastingen op glas en ramen werden afgeschaft en vensterglas kon dus als bouwmateriaal op grote schaal worden ingezet. Voor deze wereldtentoonstelling alleen werd een derde van de jaarproductie gebruikt!  Het moderne, industriële vervaardigen van grotere platen getrokken vensterglas werd algauw door autonoom beeldende kunstenaars gebruikt in de vorm bijvoorbeeld van het Grote Glas (1915-1923) van Marcel Duchamp en Monument voor de Derde Internationale (1920), van de Rus Vladimir Tatlin, waarin onbewerkte industriële bouwmaterialen als media werden gebruikt.
De techniek Verre murail werd door Joep Nicolas ontwikkeld. Hij brandschilderde opake glassoorten en verwerkte de scherven met lijmen op muren en houten panelen tot wandmozaïeken.
 
Bij het decoreren van holglas wordt nu gebruik gemaakt van dezelfde glasverven. Een glasdecorateur (Duits: Hausmaler, Frans: chamberlan, Oostenrijk: Winckelmann) kocht zijn holglas bij een glasblazerij en werkte als thuiswerker soms ook met eigen personeel. In de holglasindustrie heet het bewerken van glazen objecten met brandschilderverven decoreren en de werker decorateur.
Fonderen is het inschilderen van grote vlakken met een penseel waarna met de Stupfbal  het verfoppervlak wordt getamponeerd om een matte en gelijkmatige verdeling te krijgen.
Goudradering is een techniek waarbij het glas wordt beschilderd met vloeibare gelatine of een harsoplossing waarna, na het drogen, het werd belegd met een folie en vast aangedrukt. In het goudfolie werd met een vederpen, radeerstiften of harde kwasten een tekening aangebracht en met een kleurloze schutlak bedekt.
Laagbrandend glansmetaal is een erg giftige oplossing van goud, platina en zilver terwijl hoogbrandende in de keramische industrie lusters heten en deze edelmetalen worden met een penseel of transfer aangebracht. Een decoratie kan ook eerst worden geëtst of met een blanke email worden aangebracht en dan van glansmetaal worden voorzien zodat op deze plaatsen het glansgoud mat wordt. Zie voor beitsen en iriserende metaallusters Kleurmiddelen.

Alle bovengenoemde glasverven, mondgeblazen Antieke en Neu-Antieke glassoorten, media en schildersgereedschappen worden nu nog steeds gebruikt, zowel in restauraties van oude als bij de realisatie van nieuwe gebrandschilderde vensters en objecten. Alleen worden de glasverven nu industrieel -vrij van lood- vervaardigd en kunnen zij worden gecombineerd met keramische-, hoog- en laagbrandende, ets-, zuur- en loogbestendige brandverven. De das is ondertussen een beschermde diersoort, de moffelovens zijn vervangen door computergestuurde speedburns, ceramische ovens of vlakbedovens, de keuze uit ook gewalste en getrokken glassoorten en nieuwe ovenmaterialen is veel uitgebreider en er zijn modernere schildermedia. Het glas wordt nog steeds geschilderd tegen daglicht: verticaal of rechtopstaand waarbij de te bewerken scherven op een blanke ruit zijn bevestigd met bijenwas of een plastieke klei en horizontaal (vitrofany of de wax-up technique) of liggend op een daglichtbak of een lichtbak met daglicht-TL’s. De brandschildering kan ook met zeefdrukken, omdrukken, in appliquétechnieken, tussen veiligheidsglas of dubbele beglazing worden verwerkt, maar aan het principe van het brandschilderen is helemaal niets veranderd.
 

Jan-Willem van Zijst: Dagr & Notta, 1992
Brandschilderen, fusen en appliqué
150 x 150 cm
blacklight
Foto: Fenestra Ateliers

Jan-Willem van Zijst: Quetsuure, 1988
Gebrandschilderd glas, geëtst, appliqué en verlood
Houtsculptuur: Rolf Petersen
Foto: Bakker, Eindhoven

Jan-Willem van Zijst: Tempeltje voor Pandora, 1991
Gebrandschilderd glas, water-jet, appliqué
Ijzer en houten zuil: Lennie van Vugt
Foto: Noud Aartsen

NB: Emailleren is de techniek van het bewerken van metaal met glas. Het email is een glassoort die zich door toevoeging van warmte hecht aan metaal. Het emailleerproces kan in een oven of met de open vlam gedaan worden. Email is in de loop der eeuwen op zeer uiteenlopende manieren gebruikt en is zeer duurzaam. Er bestaat een rijke schakering aan kleuren die niet schadelijk worden beïnvloed door de werking van licht en lucht. Naast versieringskunst is emailleren uitgegroeid tot een zelfstandige kunstuiting. Er bestaan diverse technieken zoals cloisonné, champlevé, grisaille, 'en ronde bosse', emaille peinture, fenêtre.

©Angela van der Burght

Jan-Willem van Zijst: Apollo, 1993
Galerie Crystal Art, Kappelen, B
gebrandschilderd glas, appliqué
Foto: Fenestra Ateliers

article
article
Copyright © 2013-2019  Glass is more!        Copyright, privacy, disclaimer