|
|
|
|
|
DE TECHNIEK VAN ACHTERGLASSCHILDEREN
Tot het schilderen achter glas, het zogenaamde achterglasschilderen (Duits: Hinterglasmalerei, Frans: la peinture sous verre, Engels: painting on glass of reverse painting on glass) behoren alle technieken van deze schilderdiscipline waarbij direct op de achterzijde van een transparante beelddrager beelden worden aangebracht die aan de vóórzijde bij opvallend licht te bezien zijn. Positie 1 (de achterkant van een achterglasschildering) wordt de schilderzijde en positie 2 (de voorkant van een achterglasschildering) de zichtzijde genoemd. Het achterglasschilderen is een omgekeerde, spiegelbeeldige techniek waarbij de eerste laag die op het glas wordt aangebracht juist de laatste laag zou zijn bij het ezelschilderen op hout of canvas.
|
|
Posted 13 February 2015
|
Share this:
|
|
|
|
|
|
|
DE TECHNIEK VAN HET ACHTERGLASSCHILDEREN
Tot het schilderen achter glas, het zogenaamde achterglasschilderen (Duits: Hinterglasmalerei, Frans: la peinture sous verre, Engels: painting on glass of reverse painting on glass) behoren alle technieken van deze schilderdiscipline waarbij direct op de achterzijde van een transparante beelddrager beelden worden aangebracht die aan de vóórzijde bij opvallend licht te bezien zijn. Positie 1 (de achterkant van een achterglasschildering) wordt de schilderzijde en positie 2 (de voorkant van een achterglasschildering) de zichtzijde genoemd. Het achterglasschilderen is een omgekeerde, spiegelbeeldige techniek waarbij de eerste laag die op het glas wordt aangebracht juist de laatste laag zou zijn bij het ezelschilderen op hout of canvas. Links aan de achterkant wordt door het omkeren van het glaspaneel rechts aan de voorkant, wat vooral bij het afbeelden van heiligen en mensfiguren met attributen belangrijk was: een wapendrager bijvoorbeeld draagt zijn wapen altijd in zijn rechterhand! Ook de leesbaarheid van het beeld (in de Westerse cultuur lezen wij ook schilderijen en foto’s van links naar rechts) en schriftuur vroegen de nodige aandacht.
NB: In het begin van de 20ste eeuw werd een achterglasschilderij een diafanorama (van diafaan: doorzichtig en doorschijnend) genoemd.
Het te beschilderen oppervlak aan de schilderzijde van het glas kan vlak, gestructureerd of bewerkt worden door allerlei technieken en combinaties van technieken zoals het lijmen en de collagetechnieken, schilderen met bijvoorbeeld nat-in-nat-technieken, brocheren (het aanbrengen van brokaat- of bloemmotieven in bladmetaal), marmeren, vergulden, spuiten, tamponeren en patroneren (inschilderen door sjablonen), damasceren (het aanbrengen van een doorlopend krullend achtergrondpatroon in bladmetaal en een contrasterende kleur), zeefdrukken en raderen of krassen met materialen als lakken en verven, bladgoud, zijde en papier. Veel technieken zijn afgeleid van het goudsmeden en het bewerken van papier (Duits: Buntpapier) voor schutbladen van boeken en bekleding van bijvoorbeeld foudralen en poppenhuizen, het bontpapier met zogenaamde Dominotiers (gouden heiligenbeeldjes op een monochrome achtergrond) en katoenpapier waarop de oude textieldrukblokken werden gebruikt. Zie verder ook het artikel Kleurmiddelen.
De kleurmiddelen voor deze koude glasbewerkingstechniek worden in de vorm van bijvoorbeeld olie-, waterverf en tempera in omgekeerde volgorde aangebracht zodat de waarnemer de voorstelling aan de zichtzijde op de juiste wijze ziet. De glasruit van deze vorm van wanddecoratie beschermt de bewerking aan de voorzijde als een ‘vernislaag’, waarbij de schildering (anders dan bij een wissel- of fotolijst) direct contact moet maken met het glas. Het glas zorgt dan meteen voor een glans waarbij het spiegelen van het dag- of kaarslicht én het sprankelen van de achterliggende kleuren en structuren kenmerkend zijn. Zie voor de ontwikkeling van de vlakglassoorten de Techniek van Vlakglas en Spiegelglas en het Veredelen van Floatglas. Meerlagige achterglasschilderijen bestaan uit meerdere glasbladen met ieder een eigen bewerking. De glasruiten kunnen direct op elkaar of met een bepaalde afstand al of niet in een omraming of voet zijn gemonteerd. NB: Vlakglas dat aan beide zijdes wordt bewerkt en in meerdere lagen wordt gepositioneerd zou onder achterglasschilderen kunnen vallen, maar meestal wordt er ook gebruik gemaakt van vooral het doorvallend licht en dan vallen deze bewerkingen onder de technieken van het Bewerken van vlakglas d.m.v. bijvoorbeeld het Zeefrukken, Brandschilderen, Zandstralen en Etsen.
Een achterglasschildering werkt in tegenstelling tot gebrandschilderd glas niet met doorvallend licht maar met opvallend licht: is er geen licht in de voorliggende ruimte dan komt de voorstelling niet tot leven. Het spelen met licht en duisternis is ook vaak inhoudelijk van belang. Het is geen toeval dat in de gotiek met haar ‘licht mystiek’ deze techniek zo belangrijk was en werd toegepast bij altaarstukken, Vanitas-taferelen, Memento Mori-stillevens en bijbelse scènes. Met hun gouden en zilveren achtergronden spiegelden deze ‘aandachtsbeelden’ als hoogwaardige unica of juist als populaire massaproducten het verlangen naar mysterie: van de hoven en de adel tot de lage boerenstand verzamelde men achterglasschilderijen.
In de oudheid
Ook objecten van kristal, schildpad en barnsteen kunnen een achterglasschildering hebben, zolang het materiaal maar transparant genoeg is om de voorstelling dóór het materiaal aan de voorzijde te laten verschijnen. Achterglasschilderen werd reeds beoefend in 1500 v. C op Kreta , waar de eerste plaatjes van bergkristal in het museum van Heraklion nog zijn te bewonderen. In Mesopotamië werd er achter transparante glasplaatjes geschilderd voor toepassingen bij juwelen en inlegwerk. Moderne toepassingen zijn de glazen, met de hand ingeschilderde projectie-dia’s en films voor toverlantaarns die o.a. werden gebruikt bij theaterprojecties zoals bijvoorbeeld door Josef Svoboda in zijn Laterna Magica te Praag en de geschilderde tekenfilm-sheets die gesigneerd door de tekenaar een eigen verzamelmarkt kennen.
NB: Tussenglasschilderen en Tussengoudglas bij holglas zijn sinds de late Antieken (2de en 3de eeuw) bekend. Deze technieken worden in een ander artikel beschreven.
Egyptische voorbeelden, de Romeinse fondi d’oro en de Venetiaanse mozaïektegeltjes met ingekrast bladgoud brachten uiteindelijk de techniek naar het middeleeuwse Europa waar zij in alle landen werd toegepast. In de Franse kathedralen -zoals die van Saint Denis, Sainte Chapelle, Bourges en Poissy- zijn hier en daar muurbedekkingen met ingebrande achterglasschilderingen te vinden, andersom geïnstalleerd dan het glas voor de vensters. Het is aannemelijk dat hier de glazeniers zowel de vensters als de muurbekleding schilderden.
Samen met de contour- en grisailleverven, het etsen van bevangen glas (zie ook de technieken van het Bevangen van glas en het Glasetsen), de 15de eeuwse opake emailverven uit de holglas-decoratie en de 16de eeuwse transparante emailverven, konden vooral in de Duitstalige landen en de Elzas de Kabinetscheiben tot volle bloei komen. Wapens en gildetekens zouden op deze glaskoeken (kant-en-klare gladde schijven glas door de glasfabriek aangeleverd), medaillons en hangende paneeltjes door de verfijning van de schildering de symbolische, gestileerde ‘grafische tekening’ steeds meer gaan vervangen door het meer realistische schilderen. De kleuren Zilvergeel en Jean Cousin die achter op het glas werden aangebracht, brachten glazeniers op het idee om transparant, blank vlakglas volledig aan de achterzijde te gaan beschilderen. Deze techniek werkt met opvallend licht en daardoor werd achterglasschilderen na 1700 vooral door de canvasschilders verder ontwikkeld. (Zie ook de techniek van het Brandschilderen)
Kunst- und Wunderkammer
Achterglasschilderen wordt overal op de wereld en in bijna elke cultuur als typische volkskunst uitgeoefend. Frieder Ryser beschrijft in het boek Glanzlichter, hoe in Europa, in de Renaissance de techniek zich van de religieuze voorstellingen kon bevrijden en zo het ‘duivelse spel’ van werkelijkheid en schijn kon gaan spelen. De optische eigenschappen van vlakglas met haar spiegeling en parallaxwerking (zie ook de Optische kwaliteiten van glas) leidden tot trompe-l’oeil-effecten met valse perspectieven en dieptewerkingen met een schaduwwerking die echte ruimtes en voorwerpen suggereerde. De lijst van een achterglasschilderij kon bovendien de schijn wekken van een venster of open deur met een blik naar buiten of naar binnen. Ook kregen de schilderijen soms een kast achter de lijst waarin doorzichten met heiligenbeelden en scènes, vaak met muziekdoosjes of bewegende onderdelen, werden gerealiseerd. In de Kunst- und Wunderkammer werden de achterglaspaneeltjes tussen de rariteiten, curiositeiten, arteficialia, natualiën en mirabilia als zijnde waardevoller dan schilderijen en plastieken opgenomen in de kunstverzamelingen. Tijdens de Reformatie ontwikkelde zich heimelijke huisaltaren en kleinere, goedkopere, en masse geproduceerde, grovere achterglasschilderingen voor de gewone man tot uiteindelijk in de niet-katholieke landen slechts profane afbeeldingen werden gerealiseerd. Vlakglas werd goedkoper en ook voor de plattelandsbevolking werd een achterglasschilderij als volkskunst betaalbaar en zeer populair. Ook niet onbelangrijk was de mogelijkheid van het reinigen van het glas in hun met vet, roet en vliegenpoep besmeurde boerderijen. Pas in de neogotiek zou de techniek weer voor de gewone burger interessant worden door de meer verfijnde technieken en stijlen van landschap- en portretschilderingen. In de 19de eeuw werd het achterglasschilderen helemaal verdrongen door het goedkopere kunstdrukwerk, alleen in gebruiksvoorwerpen zoals draai-plateaus voor de eettafel en tafel- en dienbladen werd de techniek nog toegepast om aan het einde van de 20ste eeuw bij beeldende kunstenaars uiteindelijk weer genade te vinden. Ook bij holglas worden achterglasschilderingen aangebracht zoals bijvoorbeeld door Cappy Thomson (USA) die met onvoorstelbaar moeilijke bewegingen en speciale penselen de opake glasverven in verschillende lagen aan de binnenzijde van grote vazen aanbrengt en inbrandt.
Opera musaica
De vroegst bekende beschrijving uit 1390 in het Italiaans van deze techniek komt van de Toskaner Cennino Cennini die het “opera musaica” noemt. Niet naar de techniek van het mozaïek, maar naar de middeleeuwse schildertechniek van het met goud decoreren-achter-glas. De oudste beschrijving in de Franse taal werd gevonden in Doornik waarbij het Vlaamse schildersgilde de techniek beschermde waardoor de spiegelmakers brandschilderen en alleen de glasmeesters en schilders de techniek van fixés sous verre of verre églomisés met schilderingen met verlijmde metaalfolies mochten toepassen. In 1595 noemde de Zwitser Hans Jakob Sprüngli zichzelf als schilder van Kabinetscheiben: “Amalist und Glasmaler”. Amulieren, Amelieren of Amolieren en Gamalieren (van het Duitse woord Gamal dat versieren en schilderen betekent) behoorden -volgens een tekst van Bornitius uit 1625- als het tekenen in bladgoud tot het glasschilderen. NB: Amalgeren, vaak een foutieve benaming voor amalgameren, is het legeren met kwikzilver. Het Duitse woord gamalieren leidde tot begripsverwarringen met het emailleren van metaal, porselein en glas en het illumineren met ets- en andere grafische technieken en uit onvrede over die enge omschrijving trachtte men de techniek van het achterglasschilderen los te maken van het olieschilderen op canvas of ezelschilderen, het brandschilderen van vensters en het veredelen van holglas. In 1645 definieerde Matthäus Merian de techniek al breder en werden ook alle koude olieverven, oplossingen in harsen of lakken en vernissen bij deze techniek betrokken.
In 1786 werd de techniek door de Jezuïeten naar China gebracht waar vooral Europese imitaties werden vervaardigd die via de Oost-Indische Compagnie weer naar Europa werden vervoerd.
SCHILDEREN
Om het omgekeerde beeld aan de achterzijde leesbaar te kunnen schilderen, legden de achterglasschilders als houvast een schets op papier onder de glasruit. Het doodverven of onderschilderen en -tekenen zoals op hout en canvas, was op het transparante glas immers onmogelijk. Nadat het glas goed was gereinigd met loog en stof van steenkool kon de schildering in verschillende lagen worden opgebracht met ‘plakkende’ media. Men kon kiezen uit verschillende omgekeerde schildertechnieken zoals:
-het schilderen, spuiten in een, al of niet dekkende, laag en nat-in-nat,
-het opbouwen van lagen die steeds een eerdere aangebrachte schilderlaag bedekt,
-het als eerste schildering aanbrengen van de binnentekening of juist de buitentekening van een voorstelling,
-het eerst schilderen van zwarte contourlijnen, een lusterschildering of aanbrengen van een metaalfolie,
-het eerst schilderen van de modellering van objecten, schaduw en glimlichtjes.
Schildermedia
*De grondering, om het glas minder glad te maken zodat lijm of verf beter konden hechten, bestond naast het licht etsen vaak uit het bestrijken van het glas met eiwit en het bestrooien hiervan met uiterst fijn gruis van eierschalen en gipspoeder (voor in water oplosbare kleurstoffen) of dun opgebrachte, transparante bindmiddelen.
*Verflak is een begrip waarbij een oplosbare kleurstof opgelost in aluin of soda door een onoplosbaar vulmiddel als kalk of krijt wordt opgezogen om zo met een oliehoudend bindmiddel gemengd te worden tot een verflak.
*Lusterverven voor het achterglasschilderen zijn anders als bij het glasblazen en het brandschilderen: zij bestaan uit glimmende, transparante of translucente verflakken, harsen of vernissen met kleurpigmenten. Zie verder Kleurmiddelen.
*De bindmiddelen die elkaar in de opvolgende lagen niet moesten oplossen, bestonden uit Arabische gom, eiwit, huid- en beenderlijm, hars, schellak, lijnolie, terpentijnolie en olie uit kernpitten. Oplosmiddelen waren water, alcohol en terpentijnolie. Zie ook de techniek van het Brandschilderen en Kleurmiddelen.
METAALFOLIES EN SPIEGEL
Tot de 13de eeuw werd het glas om te vergulden en te verzilveren met bladmetaal licht geëtst zodat lijmmiddellen als vernis of olie meer hechting verkregen. Soms werd er bij een klein paneeltje een extra glaslaag over het goud aangebracht zoals bij het tussen-glas-schilderen. Zie hiervoor de techniek Tussenglasschilderen.
Het raderen is het wegkrassen van een tekening in op glas gelijmde metaalfolies met veders en radeerstiften, waarbij als er bladgoud wordt gebruikt de techniek Goudradering wordt genoemd en deze techniek werd zowel in warme- als koude glasbewerkingen toegepast. NB: Raderen is ook het met een gekarteld wieltje overnemen van patronen en werktekeningen en het met een etsnaald bewerken van een koperplaat voor het etsen.
Achterglasraderingen ontstonden uit de samenvoeging van uitgekraste bladmetalen en het schilderen met opake glasverven.
Achterglassilhouetten ontstonden uit een zilveren of gouden uitgekraste beeltenis met een eenkleurige -meestal zwarte- gelakte achtergrond.
Spiegelbeelden ontstonden wanneer de metaallaag uit kwikzilver of amalgaam bestond, waarbij de uitgekraste partijen met kleuren werden ingevuld. Zie verder het vergulden en verzilveren van glas bij Floatglas en Spiegelglas.
Auripetrum is een middeleeuwse imitatie van bladgoud door het opleggen van loodfolie met een gele, saffraan lusterverf of goudlak. NB: Auripigment is een gele verf.
Pictura translucida is een techniek waarbij lasuurverven op gepolitoerde tinfolie werden aangebracht waarna deze op het glas gelijmd werden.
Églomisé is een techniek waarbij de decoratie onstond door één of meerdere transparante lagen verf of luster op het glas te schilderen, waarna over dit geheel bladmetaal werd gelijmd dat werd gegraveerd en weggekrast. Ook het vermengen van de verf met goud en gouden metallics hebben deze benaming. Deze benaming wordt vaak foutief gebruikt voor het algemene begrip achterglasschilderen. Geadopteerd door de Vroeg-Christelijke traditie werd de techniek in Italië populair gedurende de 14de, 15de en 16de eeuw; in Holland en Spanje gedurende de 17de en 18de eeuw en in Frankrijk, Engeland en Amerika in de 18de eeuw. In Amerika werd de techniek vaak gebruikt voor klokkasten en spiegels.
ACHTERGLASDRUKKEN
Bij een achterglasdruk werd een zwarte, grafische tekening als eerste laag op het glas aangebracht om verder met de hand met kleur te worden ingeschilderd. Reeds in 1580 werd bij deze voorloper van de transfertechniek het glas met terpentijnolie ingestreken en het papier met de drukzijde naar beneden vast op het glas gedrukt. Was dit geheel goed gedroogd, dan werd het papier met water vochtig gemaakt en kon het voorzichtig worden verwijderd waarbij de gedrukte zwarte inkt op het glas achterbleef. In de 17de eeuw liet men het dunnere papier zelfs op de bindmiddellaag zitten en bestreek men de achterkant met dikke verflagen die in het papier trokken. Ook werd er een gravure op een huiddunne folie van vislijm gedrukt en achter het glas verlijmd alvorens de folie verder van kleuren te voorzien.
Is het glasoppervlak niet te getextureerd, dan is vlakglas niet moeilijk direct te bewerken door druktechnieken. Afhankelijk van de oplage en de functie worden offsetdrukken (sinds 1880) en zeefdrukken direct op het glas toegepast. De transfertechniek of omdruk, een indirecte druktechniek, is vooral voor grote series serviezen zeer geschikt. Bij glas en kristal worden vaak opake kleuren gebruikt of is de achterste laag een wit-opake afdeklaag zodat al het doorvallend licht wordt gereflecteerd om de voorstelling beter leesbaar te maken. Is de omdruk door het verweken met water van de schutlaag ontdaan en de bedrukte folie strak op het glasoppervlak aangebracht, dan worden na het drogen de glasemails ingebrand. In moderne kunstuitingen worden ook koud-emails of twee-componentenverven gebruikt, omdat er binnen geen eisen worden gesteld aan de vastheid van de verf.
Lees verder boek VASILY KANDINSKY: PAINTING ON GLASS (HINTERGLASMALEREI)
Hans Konrad Röthel > http://www.guggenheim.org/new-york/exhibitions/publications/from-the-archives/items/view/138
Serie GLASTECHNIEKEN, © Angela van der Burght 31/8/2004
|
|
|
|
|
|
|